Akte Isca 1234

De tienden van Overijse
Overijse – Hertogendal (Val-Duc), 1234.

Waarover gaat het?

In het Aartsbisschoppelijk Archief te Mechelen (1) berust een zeventiend-eeuwse kopie (in de Latijnse taal) van een akte van 12 september 1234 waarmee het cijns- of tienderecht (het recht om belasting te innen) en het patronaatschap (het recht om de pastoor te benoemen) te Overijse, door de hertogen van Brabant aan de pas opgerichte abdij van Hertogendal (Val-Duc) te Hamme- Mille geschonken wordt.

Verbesselt (2) kende deze akte en geeft een reeks uittreksels her en der verspreid in zijn mooie studie van Overijse. Een integrale vertaling van deze akte naar het Nederlands is bij mijn weten nog niet gepubliceerd, wat we bij deze dan ook doen. Daarna bespreken we deze tekst kort, waarbij we ons focussen op de ondertekenaars van de akte en enkele opmerkelijke vaststelingen.

De vrijheidskeure van Overijse uit hetzelfde jaar 1234 (decembermaand) is beter bekend. Merk op dat deze akte dus enkele maanden voor de vrijheidskeure van Overijse gesitueerd is.

De tekst van de akte in vrije vertaling uit het oude latijn

We starten met een eigentijdse en integrale vertaling van deze oude akte over Overijse. Het is alleszins Nederlands dat we vandaag de dag niet meer gewoon zijn. Al lezende went het echter snel.

“Hendrik, door Gods genade hertog van Lotharingen, aan allen die door dit geschrift bereikt zullen worden, eeuwig heil in den Here. Opdat datgene dat in vrome wilsbetrachting voor het zieleheil wordt verricht, hiernamaals niet in vergetelheid rake, brengen wij door een waarheidsgetrouwe schriftelijke akte en de herinnering van deze huidige bladzijde ter kennis van de tegenwoordig levenden en ontsluieren wij ter attentie van diegenen die na (Ons) zullen komen, dat Wij voor Ons heil en voor dat van Onze zielen, tot vergiffenis van de zonden aan de abdij Huize Hertogendal van de Orde van Cîteaux, in dewelke Wij reeds een van Onze dochters aan God en de Heilige Maagd, tot (hun) dienst in geestelijk habijt, hebben opgedragen, ten titel van aalmoes hebben gegeven de gehele tiende van Overijse, zowel de kleine als de grotere, samen met het patronaatsrecht van de kerk van datzelfde dorp, met alle hunne afhankelijkheden, zoals (dat alles) eertijds door Onze Vader zaliger gedachtenis bezeten werd; en tot vredig en ongestoord bezit van de bovengenoemde abdij hebben wij door Meester Hendrik, onze klerk, Leuvens kanunnik, de abdis van bovengenoemde abdij (daarvan) in Issche, in tegenwoordigheid van de volgende geestelijken laten in bezit stellen : Franco, pastoor van Coutaza en Meester Simon de Liberisge, Johannes de plebaan en Franco van Tumbeke en andere priesters en geestelijken van het dorp, benevens van Walter van Sterrebeke en anderen van onze ridders, schepenen en mannen, in het jaar Onzes heren 1234, daags na Maria Geboorte.

Wij zullen (ook) verhinderen met 's Heeren instemming, dat voornoemde bezittingen (toebehorend) aan voormeld huis enige schade wordt toegebracht door Ons of Onze opvolgers in de toekomst en Wij hebben tevens de beloften volbracht die Wij betreffende bovengenoemde goederen aan voornoemde Vrouwe gedaan hadden ten tijde dat Onze Vader nog leefde, zoals dat is vervat in Onze (daaromtrent) opgestelde brieven, die Wij aan meergenoemde Vrouwe abdis hadden laten geworden. En opdat deze akte zowel door Ons als door de Onzen ten eeuwigen dage onverminderd worde nagekomen, hebben Wij bevel gegeven deze tekstbladzijde te bekrachtigen met de aanhanging van Ons zegel. Gedaan in het hierboven vermelde genadejaar”.

Originele bron zie tevens voetnoot (1).

De betrokken partijen bij deze akte

Hendrik zoals genoemd in deze akte is Hendrik II, hertog van Lotharingen en Brabant. Hij volgde zijn vader Hendrik I op in de loop van 1234. Op de geraadpleegde copie van de akte van 1234 is slechts vermeld : ‘Hendrik , ducus Lotharingen’.

De tweede betrokken partij is de abdij van Hertogendal bij monde van haar abdis (die niet bij naam genoemd wordt). Wanneer we hierover het Monasticum Belge (3) er op na slaan komen we uit bij abdis Alice of H (enkel het initiaal is bekend). Het is vermoedelijk abdis Alice geweest want abdis H wordt enkel geciteerd in 1239.

Johannes de plebaan. Plebaan staat gemeenzaam voor pastoor. Het Groot Woordenboek Van Dale (uitgave 1976) geeft als actuele verklaring: titel van de pastoor van een kathedraal die in naam van de bisschop een bisschopskerk bestuurt, pastoor van een kathedraal die tevens parochiekerk is.

Eén ding is voor mij zeker : de oudst bekende pastoor van Overijse, die via schrift tot ons is gekomen is deze Johannes. Hoe dan ook, plebaan Johannes, was als getuige van de hertog van Brabant, een hele man in het Overijse van 1234.

Franco van Tumbeke wordt als (inwoner van Overijse) getuige van de hertog genoemd bij het verlijden van deze akte. De verwijzing naar het gehucht Tombeek is nogal frappant. Meteen kennen we ook één van de oudst bekende vermeldingen tot op heden m.b.t. TOMBEEK.

De akte vermeldt ook: één van onze dochters. Bedoeld wordt ons inziens het jongste meisje Margaritha van hertog Hendrik II, dochter die op dat ogenblik reeds was toegetreden tot het klooster van Valduc. Deze dochter wordt later als abdis geciteerd in 1271 en 1276. Zij stierf waarschijnlijk in 1277 (4).

Walter van Sterrebeke : Vinden we ook in andere akten van de hertog terug als één van zijn getuigen en is dus waarschijnlijk één der belangrijkste leden uit de entoerage van de hertog. Het zou misschien de moeite lonen om al deze akten op dit punt nog eens te herlezen om de figuur van Walter van Sterrebeke beter in beeld te brengen. Maar dit is stof voor een andere bijdrage.

Franco, pastoor van COUTAZA, Verbesselt (2) houdt het bij Conteka in plaats van Coutaza dat misschien Kontich kan betekenen volgens hem. Ik weet het gewoon niet en zou niet weten waar te beginnen om deze man te situeren.

Wie meester Hendrik, de klerk van hertog Hendrik II en kanunnik te Leuven, Meester Simon de Liberisge zijn weten we niet. Het zijn alleszins vooraanstaanden uit het gevolg van de hertog.

Daarnaast vermeldt de akte ook nog andere van onze ridders, schepenen en mannen. Meteen ook de toenmalige hele maatschappelijke structuur op een rijtje.

Ridders en schepenen lijkt logisch, maar dat ook (onze) ‘mannen’ vermeld worden is toch wel opmerkelijk. Ik ga er van uit dat hier de ‘weerbare mannen’, of diegenen die in tijden van oorlog konden opgeroepen worden, bedoeld zijn.

Dat de hoogste kerkelijke overheid (Overijse behoorde toen tot het aartsbisdom Kamerijk) ontbreekt als getuige bij deze belangrijke akte is niet zo verrassend (maar het blijft opmerkelijk) voor diegenen die de geschiedenis van Overijse op dit vlak kennen. We komen hier uitvoerig op terug onder punt vier.


Het doel van deze akte en een paar problemen

Het is duidelijk: Hertog Hendrik II wilde het klooster van Hertogendal een inkomen garanderen. Het lijkt enerzijds logisch dat dit wat te maken heeft met de intrede van Margaritha zijn jongste dochter in het klooster.

Anderzijds vermeldt Brouette (5) dat deze schenking alles te maken heeft met de belofte van hertog Hendrik II om een klooster te stichten wanneer hem een bekwame mannelijke erfgenaam zou geboren worden. Over deze uitspraak kan getwist worden. De akte zelf geeft geen uitsluitsel want zij is getekend
Hendrik, hertog van Lotharingen‘.

Is het nu Hendrik I of Hendrik II die finaal het initiatief heeft genomen om het klooster van Hertogendal te stichten? Het is alleszins niet geheel duidelijk. Tegen pleit dat Hendrik I zijn hele leven lang in de clinch heeft gelegen met de kerkelijke overheid en zich altijd verzet heeft tegen het gezag van het aartsbisdom Kamerijk over Overijse en voor het behoud van de alleenrechten op ‘zijn’ kerken te Overijse en Tervuren. Tegen Hendrik II als stichter (en afgewogen tegen voornoemde uitspraak) is het feit dat zijn mannelijke erfgenaam de latere Hendrik III) pas in 1231 is geboren. Ik blijf het echter op Hendrik II houden, vooral om hiernavolgend argument uit de akte zelf geplukt.

” Opvallend is dat Hertog Hendrik II in deze akte verwijst naar vroegere (zelfs schriftelijke) beloften die hijzelf aan de abdis gedaan heeft op dit vlak. Dit kan betekenen dat hij het overlijden van zijn vader hertog Hendrik I heeft moeten afwachten alvorens hij zijn beloften kon waarmaken. Deze conclusie is gedeeltelijk in tegenstrijd met wat Verbesselt schrijft over deze akte die hij bekijkt als de uitvoering van het testament of de laatste wilsbeschikking van hertog Hendrik I. Ikzelf vond in deze akte geen aanknopingspunten voor een testamentaire wilsbeschikkking van Hendrik I ‘.

* Finaal worden door deze akte de gehele tiende van Overijse, zowel de kleinere als de grotere samen met het patronaatsrecht van de kerk van datzelfde dorp, met alle hunnen afhankelijkheden zoals eertijds door Onze Vader (bedoeld wordt Hendrik I) bezeten werd, geschonken aan Hertogendal (Valduc).

Het tienderecht is het recht op een tiende van de opbrengst in speciën of natura van bepaalde eigendommen. De bepaling in deze akte is vrij absoluut: het betreft zowel de kleinere als de grotere … Dit wijst er nogmaals op dat Overijse op dat ogenblik al een vrij complexe structuur van landerijen en goederen telde waarop zowel kleinere als grotere tiende kon worden geheven. In praktijk kon het tienderecht een kip, enkele mudden rugge, of een som geld, etc… betekenen. Het was nogal verschillend in functie van het land dat bewerkt werd. Hoe deze tienden (kleine als grote) in praktijk werden geïnd is in deze akte niet beschreven. Het zou ons echter te ver voeren om, in het kader van deze bijdrage, hierop nog verder door te gaan.

* Een tweede belangrijk aspect van deze akte is het recht dat aan Hertogendal (Valduc) gegeven wordt om de pastoor van de kerk van Overijse te benoemen. Blijkbaar berustte dit recht voorheen nog bij de hertogen van Brabant. Het is één van de laatste plaatsen waar dit recht (zo diep in de Middeleeuwen) nog door een wereldlijk heerser (de hertog) werd uitgeoefend, in plaats van door het kerkelijk gezag. Een en ander gaat terug op een zeer oud geschil tussen de hertogen van Brabant en de bisschop van Kamerijk. Wie hierover meer wil weten raadplege Verbesselt (2). Voor Overijse zou dit recht door Hertogendal uitgeoefend worden tot aan de val van het Ancien Régime (1793). Het was ook de pastoor die te Overijse de volgende eeuwen toezag op de tiendeheffingen en de belangen behartigde van Hertogendal.

* Merken we tenslotte nog op dat deze akte ook enkele maanden eerder gegeven is dan de akte die Overijse tot vrijheid (december 1234) maakte. Ook dit is niet toevallig maar vergt nog bijkomend onderzoek en overleg alvorens we over het waarom hiervan, en het verband tussen beide akten, een uitspraak durven doen.

De benaming ISSCHE

De akte spreekt duidelijk van ISSCHE, niet meer van Isca.
Isca of de oudst (832) bekende benaming van Overijse zoals destijds aangegeven door deken Mariën in het parochieblad (6) lijkt hiermee in 1234 verdrongen te worden door een recentere voorloper van de benaming Overijse.

Voor de Beierij van Overijse – Piet Van San – Overijse, 12 februari 2000.

_____________________

Voetnoten

(1) Archief van het Aartsbisdom Mechelen, Parochiebundel Overijse, Akte van Hendrik Hertog van Lotharingen, 8 september 1234. (Donatio do mari bij Issche…….Hendricum …)
(2) J. Verbesselt, Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw, deel XVII, Koninklijk Geschied- en Oudheidkundig genootschap van Vlaams Brabant.
(3) E. Brouette, Abbaye de Valduc à Hamme-Mille, Monasticum Belge, deel IV, Province de Brabant, Deuxième Volume, Luik, 1968, p.531 – 548.
(4) E. Brouette, Abbaye de Valduc à Hamme- Mille, Monasticum Belge, deel IV, Province de Brabant, Deuxième Volume, Luik, 1968, p.537.